Toen de kerktoren in de 18e eeuw instortte riepen de Mechelse maneblussers:
“Beter blussen zonder brand, dan schoren zonder verstand.”
Deze straat ontstond in de 16de eeuw op de gronden van het oude klooster van de bedelorde de Saksische Augustijnen. Eerst werd er een kapel gebouwd, nadien een kerk. In 1519 bekeerden de Augustijnen zich tot de Lutherse leer. De monniken werd verjaagd. De altaren werden omver geworpen, de klokken geroofd, alle deuren en poorten dichtgemetseld en de meubelen verkocht. Van de opbrengt kocht drukker Plantin de Gutenbergbijbel die nog steeds te bewonderen is in het Museum Plantin-Moretus op de Vrijdagmarkt.
In 1529, 10 jaar later, werd de kerk met giften van bewoners en de stad vergroot en opnieuw ingewijd als de parochiekerk Sint-Andries. 30 jaar later werd de toren door de stad voorzien van klokken (afkomstig uit de kathedraal), een klok en een beiaard. In 1755 begon de toren scheef te zakken. Men besloot hem aan de oostzijde te schoren, maar dit was eerder reeds gebeurd aan de westzijde. Vandaar dat hij instortte aan de oostzijde en de volledige zijbeuk verpletterde, een paar uur nadat de kerk nog vol had gezeten met gelovigen.
In Mechelen namen ze weerwraak voor hun spotnaam als ‘maneblussers’ met: “Beter blussen zonder brand, dan schoren zonder verstand.”
In de Augustijnenstraat woonden 2 kunstschilders: Ambrosius Francken in nr. 29 en Frans Francken in nr. 23 (vandaar verderop de Franckenstraat). Van deze laatste hangt nog steeds het schilderij ‘De kruisiging van Christus’ in de kerk.