Oh A’penstad (ode aan ’t stad – leestijd 2 minuten)

Oh Stad, oh schat, oh rat, oh smalle voetpaden, terreinwagens en quads, 
oh gat zo nat want ‘t verzadigd beton krijgt het water niet geslikt, 
oh dubbelparkeerders, oh sluitingsuur, 
oh met vier pinkers aan, fout geparkeerde politiewagens nabij een frituur, 
oh fietsers en steppers, oh wandelaar die géén stap nog opzij zet 
voor rolstoel of kinderwagen of senioren met caddy, 
oh berg zonnebloempitschillen onder ‘n zitbankje 
in ‘t park waar in de zon iK te mijmeren zit 
en me nét níet verslik in ‘n zonnebloempit, 
oh ontbrekende openbare toiletvoorzieningen, 
oh zeldzame merels die de ochtend inzingen, 
oh zonsondergang die menig wild etmaal inzette, 
oh bruine kroegen met uitsterven bedreigd, 
oh metropool die zichzelf zo gaarne ziet, 
oh camera’s op ieder plein met uitgedoofde walmen 
van ‘t publiekelijk niet langer mogen roken van wiet, 
oh bocht in de Schelde zo schoon aan beide oevers, 
oh hippe clubs en bars met coke snuivende snoevers, 
oh verder te ontginnen rijkdom in Uw immense diversiteit 
die als tegenwicht zal moeten dienen voor 
deze immer groeiende individualiteit, 
oh toenemende kloof tussen arm en rijk, 
oh GAS boete die iK ontving wegens ‘zich te ontlasten’ tegen d’Oudaan, ach wat een gezeik, 
oh Uw eeuwenoude geschiedenis en nakende toekomst, 
oh ieder onverteld verhaal achter elke gevel hier, 
oh tochtgat, oh nachtlawaai en sluikstort, oh stadsambtenarij, 
oh verliefd stelletje, zo jong nog en pril daar of 
gezegend door de vele jaren samen al en quasi vergroeid met elkaar, 
oh kinderen van alle kleuren die zo prachtig over Uw groen en grijs dartelen, 
maar jemig, wat zitten daar ook krengen tussen waarachtig, 
dewelke in gangpad van bus, tram of supermarkt gaan liggen gillen en spartelen 
waarschijnlijk omdat ze eens even níet hun zinnetje kregen en 
oh… hoe over hun ouders dan nog maar gezwegen, 
Wee, gij staD die uw StadsdichtereS weigert te publiceren 
en van Zichzelf al ‘t Openbare liever verkoopt aan ‘t kapitaalkrachtige Private 
oh ‘Veiligheid’ die herinneringen aan onze Vrijheid verving 
oh weidsheid van de haven en verdwenen of desolate 
polderdorpen waar Gij louter om de economische groei weer eens 
zulk ‘n schoonheid verdierf en, zo bleek, zelfs onnodig menigeen heem, 
oh mijn hart dat zo dikwijls al én één keer teveel 
iK brak alhier midden in Uw hartje Stad 
lang nadat iK het mijne eerst aan U al verloor 

Oh en hoe, 
net als iK in U, 
Gij in mij woont… 

(Micha Milants)